Tuesday, February 15, 2011

Bij het horen van de Tweede Wals



Het was schemerduister, en een dikke mist hing in het badhuis aan de Fo Utca-straat in Budapest. De warmte en de waterdamp maakten de lucht tot een tastbare visceuze massa die alle geluiden omhulden met velours. Vreemd genoeg was ik er helemaal alleen. Mijn rug voelde aan of hij gebroken was, en nu het badwater langzaam het vuil van mijn vel weekte, begon het te schrijnen in de vele schaafwonden die ik over mijn lijf had. In de verte klonk gedempte muziek. Langzaam drong het door tot mij: de Tweede Wals, van Sjostakovitch.

Het plan was nochtans simpel geweest. Ik zou met de motor naar Baden-Baden rijden, op zoek naar Brüno Gabelsteck, die mij dan zou tonen waar ik geboren was. Volgens de familiale overlevering was hij erbij geweest toen ik die mistige oktoberochtend ter wereld gekomen was op het perron. Het af- en aanrijden van de treinen hadden mij meteen geïmpregneerd met een hevige verlatingsangst, en door terug te gaan naar waar het begonnen was, hoopte ik de vloek te breken.

“Maar waarom zou je dat doen ?”, had mijn oudste broer gezegd. Hij was altijd al de behoeder van zijn broers geweest, en ook de meest rationele van ons drie. “Je weet niet eens of die Gabelsteck überhaupt bestaat. Dat verhaal van het perron hangt maar met haken en ogen aan elkaar. En wat je daar hoopt te vinden is mij niet duidelijk”. Mijn meer romantische broer wist dat ook niet, maar hij kon wel de uitdaging van de queeste begrijpen, en heimelijk wou hij graag meegaan, maar hij had ondertussen vrouw en kinderen. “Mocht ik van jou zijn, ik zou er een leuk uitstapje van maken”, zei hij, en op die manier werd de onderneming een onschuldig vakantietripje.

Tegen de haag, achteraan in de tuin, stond nog de oude Whizzer, die ik daar jaren geleden te roesten gezet had. Ik had het rijwiel onder handen genomen, wat roest afgeschuurd, en de motor gereviseerd. In mijn dromen was ik een motortechnicus, en ik had ‘Zen en de kunst van Motoronderhoud’ gelezen. Che Guevara had ook zoiets gedaan, en Kerouac, en Ted Simon. En per slot van rekening wou ik een held zijn, of op zijn minst een avonturier.

Het ding was nauwelijks meer dan een gemotoriseerde fiets, en het had een halve eeuwigheid geduurd om in Baden-Baden te raken. In die tijd waren er nog telefooncellen, die in Duitsland voorzien waren van een telefoonboek, zodat ik zeven mogelijke adressen vond. Ik was al bij zes Gabelstecks gaan aanbellen, zonder succes, en was op zoek naar de Förckner Gasse. Hoewel de straat vermeld stond in het telefoonboek, bleek er in heel Baden-Baden geen Förckner Gasse te vinden.

Ik tufte dan maar alleen naar het prachtige station, en ging een glas drinken in het buffet, waar ik een gesprek begon met een oude man met verbazend lang grijs haar. “Gabelsteck ? Die is hier in de jaren zestig nog stationschef geweest, denk ik, maar ik geloof dat hij begin de jaren zeventig getrouwd is met een Hongaarse, en met haar naar Hongarije is getrokken. Waarom volg je niet het traject van de Oriënt Express langs Salzburg, Wenen, en Bratislava tot in Budapest ?”

Het was zowat 1990, de Berlijnse muur was pas gevallen, en de lokroep van het Westen weerklonk door het hele Oostblok, en in mijn hoofd galmde de echo. Hier zou het avontuur pas echt beginnen. Ik had geen visum, geen landkaart, en eigenlijk geen idee van wat ik daar ging doen, maar het leek mij belangrijk om door te rijden naar Hongarije.

[...]

Omdat ik –ten onrechte- dacht dat ik een visum nodig had was ik ’s nachts de grens tussen Oostenrijk en Hongarije overgestoken in de buurt van Jedenspeigen, langs een klein landweggetje. En daarbij had ik dus mijn koplamp afgezet, en was ik in de duisternis jammerlijk op mijn firmament terecht gekomen toen een verdwaald stuk afsluiting mijn pad kruiste.

Hongarije was prachtig. Ik keek met verbazing rond naar de mooie natuur waar ik doorheen knetterde. De weidse vergezichten maakten de angst die ik gevoeld had bij het heimelijk oversteken van de grens ruim goed, maar tussen de romantiek van motorreizen en de realiteit van het dokkeren over barslechte wegen lag een steeds zwaarder wegende melancholie, die nog gevoed werd door de slechte nachtrust in goedkope hotels, boerenschuren, of de blote hemel.

En neen, toen ik uiteindelijk Budapest bereikt had, was er geen spoor terug te vinden van Gabelsteck. Wat had ik eigenlijk gedacht? Ik had niet gevonden wat ik zocht.

Mijn rug was geradbraakt, en door de vele valpartijen was mijn vel overal opengeschuurd. Mijn laatste geld was mij afhandig gemaakt door twee Bulgaarse dieven, de Whizzer hing nog maar met ijzerdraad en sparadrap aan elkaar, en al mijn tanden stonden los. Ik wist niet hoe ik dit badhuis moest betalen, en nog minder hoe ik naar huis kon raken. Maar ik hoorde de Tweede Wals, en even was ik weer in overeenstemming met het universum. Ik deed mijn ogen dicht, en liet mij in het warme water zakken.

1 Comment

MIET said...

HEMEL! WAT IS DAT ALLEMAAL ?? GEEN SNARS BEGRIJP IK ERVAN MAAR TIS WEL MOOI !