Tuesday, July 14, 2009

Maar oenoemdegij feitelijk ? (2)

[ vervolg van (1) ]

Maar allez, ge gaat dat klein boeleken toch niet bij die vreselijke zusters laten opgroeien ? “ insisteerde Hilda Waelevoet, “Wie weet wat gaat daar dan later van worden!”. Mijn moeder zat al dagen wezenloos voor zich uit te staren, niet goed wetende wat ze nu moest doen. Of ze zat opgescheept met zo’n klein wenertje, of ze zat met een vreselijke babyblues. “En uwen uitzet die ge gekocht hebt, en die schone voituur? Wat gaat ge daar mee doen?”. Mijn oudste zus was al een paar keer de straat op en af gaan paraderen met de lege kinderwagen, opdat de mensen zouden denken dat zij het was die een kindje gekocht had. Wat wilt ge, vijftien jaar, en hormonen die beginnen spelen.

“Ge hebt gelijk, Hilda, we gaan hem gaan halen”, sprak ons ma flink, “Maar hoe gaan we dat doen, we hebben geen auto!”. Mijn vader was weg met zijn Opel Kapitän, naar een vergadering van de Organisatie, of van de CVP, of gewoon van zijn Werk, het had al geen belang, als hij maar even van dat gezaag over die kleine verlost was. “Dan nemen we gewoon de Buick van mijn broer André”, zei Hilda, en zo reden ze even later samen met de vier gasten naar het weeshuis in Windeke, met ons ma aan het stuur van een automatieke amerikaan.


Daar was ik juist uit mijn badje gehaald door Zuster Odorata, een flinke non met felgroene ogen en vlezige lippen, die- nu ik erop terugdenk- zich toch wel van roeping vergist had. Ze was net snoeten naar mij aan het trekken toen het klokje van de voordeur luidde. Ze wikkelde mij snel in een gele handdoek, en trok naar de deur.

“Wij komen dat kindje halen”, zei Hilda. “En we gaan het een naam geven”. “Niks daarvan”, zei Zuster Odorata, “Gegoven is gegoven. Zo gaat dat in het klooster. Hij blijft hier.” Dat welles-nietes gesprek ging nog even door, tot mijn jongste broer zei : “Misschien moeten we hem in twee kappen?” . “Ah, très bien, mon petit ”, grimmelde grootvader, “Le roi Salomon, dans toute sa sagesse, ordonna qu’on lui coupe la tête!” Mijn broer kreeg van ons ma een ferme saflette op zijn kaak, waarop hij woedend zijn slets door het glasraam van de voordeur gooide. In de verwarring grabbelde Hilda Waelevoet mij vast, en rende iedereen naar de wagen.

Toen we thuiskwamen stond Michel Snoeck en zijn gezin aan de deur. Zijn vrouw had haar kinderen op latere leeftijd gehad, en aan de twee dochtertjes was dat enigszins te merken. Ze stonden met hun snotneusjes over mijn wiegje gebogen, en keken mij zwijgend aan. “En hoe heet uw kindje nu?” vroeg Michel. Het bleef even heel stil. “We weten het nog niet”, zei moeder, “Pierre, of Kamiel , of André.” “En waarom doet ge niet voort met uw serie van evangelisten ?”, zei Michel, “Johan is toch een hele schone naam”. Maar ons ma zag dat toch niet zitten, dat iedereen dat zou vermassacreren tot Jogan of Jowan. En meer nog, misschien zou onze pa dan op het gedacht komen om nog een vierde evangelist te willen.

Het oudste dochtertje van de Snoecks, met kortgeschoren haar, en een ziekenfondsbrilletje met confituurpotglazen, had in de acht jaar dat ze op de wereld rondliep, nauwelijks een woord gezegd. Ze keek even op van het wiegje, kromde haar vingers heksegewijs in klauwen, en sprak toen traag en zwaar, tot grote consternatie van het hele gezelschap : “Ik-zal-uw-Peterken-dooddoen!”.

Daar viel zelfs de mond van mijn jongste broer van open.

En zo kwam het dat ik, samen met deze loze doodsbedreiging, eindelijk een naam kreeg.

1 Comment

miet said...

Ge zijt mis !!

twas midden in de nacht en uw moeder kon nie slapen van dertepijn en zo is zij, helemaal alleen, midden in de nacht haar boeleke gaan halen.En gij nu !!
Wat er sanderendaags aan de hand was is een andere kwestie !!