Saturday, July 11, 2009

Maar oenoemdegij feitelijk ?

"We gaan naar Baden-Baden", had mijn moeder gezegd, en in haar gezegende toestand durfde mijn vader haar niet tegen te spreken. "Per slot van rekening is het uw schuld dat ik in positie ben, alsof we nog niet genoeg kinders hebben. Ik moet mijn gedachten eens kunnen verzetten".

Het waren niet alleen haar gedachten die verzet werden, want ze waren nauwelijks met de nachttrein gearriveerd, toen ik op het perron ter wereld kwam. In de reeks toevalligheden die mijn leven aan elkaar breien, was dit de eerste. De stationsschef van Baden-Baden was Brüno Gabelsteck. Dat was een soldaat die tijdens zijn verblijf in ons dorp, in 1943, deserteerde uit het leger, en de rest van de ooorlog doorbracht in de kelders van het Gildenhuis. Mijn moeder was zo content van hem terug te zien, dat ze mij meteen naar hem wilde vernoemen.

Terug thuis, bracht vader verslag uit aan de hele familie, van de gebeurtenissen, en van het plan om mij Bruno te dopen.

"Brüno Gabelsteck ?" bromde mijn grootvader vanuit zijn lijst op de schoorsteenmantel, "Is dat niet die kwiet die drie jaar lang champignons gekweekt heeft in de kelder van het Gildenhuis?" "Ja, en die ik verkocht hebt in Brussel", sneerde mijn moeder, "omdat jij er niet in slaagde om deftig werk te vinden, en het gezin van eten te voorzien". Mijn vader hield zich altijd afzijdig in dat soort discussies over de oorlog. Hij had in die tijd lange motobotten gedragen, waarmee hij op zijn Gilera reed, maar sommigen dachten dat hij een gestapo was. Bij de bevrijding hadden de witten hem opgepakt, en bijna in zijn bloot gat rond de koer van 't Gildenhuis doen lopen.

"Ge gaat hem toch niet Bruno heten?" zei mijn oudste broer. "Noemen, jongen, noemen", verbeterde mijn moeder hem. "Om het even", sprak mijn broer, "ik zou mijn kind nooit vanzeleven Bruno noemen."

"En waarom noemen we hem niet Simon? De steenrots van Jezus?" probeerde mijn jongste broer. "Ah, la Sainte Histoire n'a jamais été ton fort, n'est-ce pas, Lucien", kwam grootvader er alweer tussen, "C'est Pierre, la pierre sur laquelle Jésus bâtira son église. Pierre moet dat kind heten."

"Gij altijd met uwe fransche zever", dacht mijn Pa, maar dat zei hij niet, want hij
was nogal voor de rust in huis, en stelde voor : "Diene coureur uit de Godveerdegemstraat, Ardijns, heeft zijne kleinen Peterken genoemd. Zou dat geene schonen naam zijn ?" Mijn twee zusjes zaten driftig ja te knikken, maar ze mengden zich verder niet in de discussie, want ze waren nog niet oud genoeg, en bovendien meisjes, godbetert.


Zo zaten ze nog altijd te discussiëren toen Hilda Waelevoet binnenkwam, om ons te halen voor de doop. Ze bunselde mij in een geel deken, en zo trokken we naar de doopvont. Tijdens de dienst fezelden ze de hele tijd door en raakten het maar niet eens.

"En wat is de naam die jullie voor dit kind gekozen hebben?", vroeg de pastoor. "Simon! Pierre! Peterken! André!'" brulden ze allemaal door elkaar. " Maar is dat hier godverdomme bijna gedaan!", riep de pastoor. Zuster Gemma sloeg driemaal een kruis na elkaar, en Zuster Norberta liep gauw terug naar het mortuarium, om haar doden te verzorgen.

Mijn moeder stortte huilend in elkaar, mijn pa rukte mij uit de handen van een verbouwereerde Hilda Waelevoet, en gaf mij aan Zuster Gemma. "Hierzie, ge moogt hem hebben, want anders gaat gij toch nooit aan ne kleinen geraken."

En zo kwam het dat ik mijn leven naamloos begon in een gesticht in Scheldewindeke, onder de goede zorgen van de Zusters Fransiscanessen.

[vervolg alhier]

5 comments:

Anonymous said...

En het is toch nog min of meer goed gekomen meddu?

legel said...

Op een vreemde vookeur voor gele voorwerpen en een zekere verlatingsangst na, ben ik een redelijk normaal functionerend persoon, denk ik.

miet said...

meisjes godbetert !!

heela heela

miet said...

hoe kunt ge het zo gek verzinnen ?

legel said...

Verzinnen ? Verzinnen ? Alles is gebaseerd op ware feiten! Lees morgen het vervolg...